Netherlands. It is also one of two pieces of music used for
formal events.
The song has an interesting history. The song details the
struggle of William the Silent to free the Netherlands from
Spanish rule. However, for many years after the Netherlands
gained their independence the song was strongly associated
with supporters of the House of Orange-Nassau which was, at
the time, only one political faction among many. For this
reason the song fell out of favour when the Kingdom of the
Netherlands was founded due to it having partisan
connotations. However, the song remained popular and it was
reinstated as the national anthem in 1932.
The song itself is fairly long for an anthem and takes fifteen
minutes to sing from beginning to end.
Dutch Lyrics
Wilhelmus van Nassouwe ben ik, van Duitsen bloed, den vaderland getrouwe blijf ik tot in den dood. Een Prinse van Oranje ben ik, vrij, onverveerd, den Koning van Hispanje heb ik altijd geëerd. In Godes vrees te leven heb ik altijd betracht, daarom ben ik verdreven, om land, om luid gebracht. Maar God zal mij regeren als een goed instrument, dat ik zal wederkeren in mijnen regiment. Lijdt u, mijn onderzaten die oprecht zijt van aard, God zal u niet verlaten, al zijt gij nu bezwaard. Die vroom begeert te leven, bidt God nacht ende dag, dat Hij mij kracht zal geven, dat ik u helpen mag. Lijf en goed al te samen heb ik u niet verschoond, mijn broeders hoog van nam en hebben 't u ook vertoond: Graaf Adolf is gebleven in Friesland in de slag, zijn ziel in 't eeuwig leven verwacht de jongste dag. Edel en hooggeboren, van keizerlijke stam, een vorst des rijks verkoren, als een vroom christenman, voor Godes woord geprezen, heb ik, vrij onversaagd, als een held zonder vreze mijn edel bloed gewaagd. Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer, op U zo wil ik bouwen, Verlaat mij nimmermeer. Dat ik doch vroom mag blijven, uw dienaar t'aller stond, de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt. Van al die mij bezwaren en mijn vervolgers zijn, mijn God, wil doch bewaren de trouwe dienaar dijn, dat zij mij niet verrassen in hunne boze moed, hun handen niet en wassen in mijn onschuldig bloed. Als David moeste vluchten voor Sauel de tiran, zo heb ik moeten zuchten als menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alle nood, een koninkrijk gegeven in Israël zeer groot. Na 't zuur zal ik ontvangen van God mijn Heer het zoet, daarnaar zo doet verlangen mijn vorstelijk gemoed: dat is, dat ik mag sterven met ere in dat veld, een eeuwig rijk verwerven als een getrouwe held. Niets doet mij meer erbarmen in mijne wederspoed dan dat men ziet verarmen des Konings landen goed. Dat u de Spanjaards krenken, o edel Neerland zoet, als ik daaraan gedenke, mijn edel hart dat bloedt. Als een prins opgezeten met mijner heireskracht, van de tiran vermeten heb ik de slag verwacht, die, bij Maastricht begraven, bevreesden mijn geweld; mijn ruiters zag men draven zeer moedig door dat veld. Zo het de wil des Heren op die tijd was geweest, had ik geern willen keren van u dit zwaar tempeest. Maar de Heer van hierboven, die alle ding regeert, die men altijd moet loven, Hij heeft het niet begeerd. Zeer christlijk was gedreven mijn prinselijk gemoed, standvastig is gebleven mijn hart in tegenspoed. De Heer heb ik gebeden uit mijnes harten grond, dat Hij mijn zaak wil redden, mijn onschuld maken kond. Oorlof, mijn arme schapen die zijt in grote nood, uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid. Tot God wilt u begeven, zijn heilzaam woord neemt aan, als vrome christen leven,- 't zal hier haast zijn gedaan. Voor God wil ik belijden en zijne grote macht, dat ik tot gene tijden de Koning heb veracht, dan dat ik God de Here, de hoogste Majesteit, heb moeten obediëren in de gerechtigheid. |
English Lyrics
William of Nassau, scion Of a Dutch and ancient line, I dedicate undying Faith to this land of mine. A prince am I undaunted, Of Orange, ever free, To the king of Spain I've granted A lifelong loyalty. I've ever tried to live in The fear of God's command And therefore I've been driven, From people, home, and land, But God, I trust, will rate me His willing instrument And one day reinstate me Into my government. Let no despair betray you, My subjects true and good. The Lord will surely stay you Though now you are pursued. He who would live devoutly Must pray God day and night To throw His power about me As champion of your right. Life and my all for others I sacrificed, for you! And my illustrious brothers Proved their devotion too. Count Adolf, more's the pity, Fell in the Frisian fray, And in the eternal city Awaits the judgement day. I, nobly born, descended From an imperial stock. An empire's prince, defended (Braving the battle's shock Heroically and fearless As pious Christian ought) With my life's blood the peerless Gospel of God our Lord. A shield and my reliance, O God, Thou ever wert. I'll trust unto Thy guidance. O leave me not ungirt. That I may stay a pious Servant of Thine for aye And drive the plagues that try us And tyranny away. My God, I pray thee, save me From all who do pursue And threaten to enslave me, Thy trusted servant true. O Father, do not sanction Their wicked, foul design, Don't let them wash their hands in This guiltless blood of mine. O David, thou soughtest shelter From King Saul's tyranny. Even so I fled this welter And many a lord with me. But God the Lord did save him From exile and its hell And, in His mercy, gave him A realm in Israel. Fear not 't will rain sans ceasing The clouds are bound to part. I bide that sight so pleasing Unto my princely heart, Which is that I with honor Encounter death in war, And meet in heaven my Donor, His faithful warrior. Nothing so moves my pity As seeing through these lands, Field, village, town and city Pillaged by roving hands. O that the Spaniards rape thee, My Netherlands so sweet, The thought of that does grip me Causing my heart to bleed. Astride on steed of mettle I've waited with my host The tyrant's call to battle, Who durst not do his boast. For, near Maastricht ensconced, He feared the force I wield. My horsemen saw one bounce it Bravely across the field. Surely, if God had willed it, When that fierce tempest blew, My power would have stilled it, Or turned its blast from you But He who dwells in heaven, Whence all our blessings flow, For which aye praise be given, Did not desire it so. Steadfast my heart remaineth In my adversity My princely courage straineth All nerves to live and be. I've prayed the Lord my Master With fervid heart and tense To save me from disaster And prove my innocence. Alas! my flock. To sever Is hard on us. Farewell. Your Shepherd wakes, wherever Dispersed you may dwell, Pray God that He may ease you. His Gospel be your cure. Walk in the steps of Jesus This life will not endure. Unto the Lord His power I do confession make That ne'er at any hour Ill of the King I spake. But unto God, the greatest Of Majesties I owe Obedience first and latest, For Justice wills it so. |
anthem of Luxembourg. This variation is known as De
Wilhelmus.
Loyally Yours,
A Kisaragi Colour